"Aan de overkant van de straat schijnt de zon, zie ik, en ik steek over. De wind waait hard, maar het voelt warm, of warm genoeg. Ik wil graag zien, denk ik, omdat ik dat kan, en leven, voluit en gretig, omdat ik dat toch moet en het dan maar beter goed kan doen. Ik wil blijven stappen, tegen de wind in, langs huizen, bomen, water, wolken, stappen en blijven stappen, tot aan de verre einders, tot daar waar alle beginnen begint. Ik zie een vader, hij tilt zijn zoontje op, en zet hem op zijn schouders, het ventje houdt zijn oren vast, alsof het teugels waren. Ik wil stoppen met hopen, denk ik, en doen wat moet gebeuren, om het te doen gebeuren. Ik stop mijn handen in mijn zakken, en versnel mijn pas. Ik wil eindelijk worden wie ik ben, niet wie ik altijd dacht dat anderen wilden dat ik was. In de verte zie ik vogels, ze vliegen in een grote zwerm naar waar ze moeten zijn. Ik denk: ik wil niet vergeten, omdat dat toch het enige wapen is dat we hebben tegen dat smerige sterven. Ik kijk naar mijn voeten en hoe ze doen wat ik wil, en ik denk: ik wil mezelf nooit meer ergens achterlaten. Ik wil lopen tot ik niet meer weet waar de straten zijn, en de luchten. Ik stap en zie voor mijn ogen al wat was, en dan droom ik al wat nog kan komen, dat is zoveel. Ik zie drie mensen op een stille bank, ze glimlachen misschien, misschien ook niet, dat valt moeilijk zomaar te zeggen. Ik zie een man met een boze baard, een kleine jongen met een rugzak, twee meisjes die verlangend kijken naar iets of iemand verderop, een kat die wegschiet onder de struiken. Ik voel mijn telefoon in mijn jaszak. Ik denk: ik wil begrijpen wat de liefde is, onthouden dat dat alles is, of toch bijna. Ik wil redden wat er te redden valt, mijzelf bijvoorbeeld, ik wil weten wat ik waard ben, kiezen voor wat klopt en goed is, geloven dat dat mag.
- Griet op de Beeck in Kom hier dat ik u kus
Коментарі